- Yg. 1930, nr. 25 -
Niet alleen de kappers, maar ook de advocaten leren hun vak van de arme man.
Luister maar een paar dagen naar de kleine en kleinste 'zaken' in onze rechtszalen (die bijna allemaal behoren tot de geleidelijk beangstigende stroom vermogensdelicten), en je zult niet alleen versteld staan van het arrogante kosmopolitisme van jonge aanklagers, maar vooral van de waardige natuurlijkheid waarmee wordt omgegaan met de jurisprudentie van een sociale orde, die in sommige opzichten al is beoordeeld.
Zelfs onder de ‘verzachtende omstandigheden’ groeit de morele verontwaardiging van een klasse waarvan de god privébezit is, boos in de oordelen; en aangezien de eerlijkheid en fatsoen van de gewone mensen veel belangrijker zijn dan die van de groten voor het bestaan van het huidige systeem, zijn de straffen zelfs voor triviale zaken vaak meer dan zout. In dit land is het beter een stadsbank met tien miljoen te bedriegen dan een welzijnsautoriteit te verlichten door tien mark te geven door valse informatie te geven. Omdat daar alleen het reservefonds van een grote bank wordt aangetast, terwijl hier de allerbelangrijkste voorraad van slecht fatsoen wordt verminderd. Maar niets is gevaarlijker voor onze sociale orde dan dat, het leeft er immers van.
Het is schokkend om te zien hoe honderdduizenden mensen van een arm beroepsleven zonder noemenswaardige poging tot rebellie en verontwaardiging overgaan in de desolate hongerdood van de werkloosheid. Hoe ze zich daar verdedigen tegen de laatste crash en vaak niet aan dit lot kunnen ontsnappen. Je komt ze weer tegen in de rechtszaal. De burgerlijke samenleving, die haar meedogenloos heeft overgelaten aan het labyrint van economische anarchie, loert met arendsogen naar de eerste stap die afdwaalt, en met haar hypocriete drang naar 'gerechtigheid' is het volkomen onverschillig of deze misstap onvermijdelijk is of niet. Niet. Ze kan zich niet bij zulke overwegingen mengen, omdat ze die zou gebruiken om de tak waarop ze zit af te zagen.
En dus marcheren ze elke dag naar de bar, de kleine criminelen uit nood, de nederige fraudeurs, de amateuristische oplichters van leningen en provisies. Ze verdedigen zich met zielige excuses en luisteren onderdanig naar de moraal van de jonge officier van justitie, die, hoe zwak zijn kennis ook is, nu al weet dat een "bepaalde noodsituatie" nog steeds geen voldoende excuus is voor illegale acties. Hij en zijn collega's aan de jurytafel komen uit een sociale klasse waarin iedereen wordt ondersteund door een uitgebreid netwerk van allerhande "relaties", zodanig dat het normaal niet mogelijk is om onder de tafel weg te zinken; ze kennen niet het volledige isolement van de proletariër, die geen sociale banden heeft en voor wie heel vaak maar één pad overblijft, dat heen en weer gaat tussen welzijn, misdaad en zelfmoord.
Als deze klassenstaat ook maar een klein beetje eerlijkheid kende, zou hij al deze daden het excuus van zelfverdediging moeten verlenen. In plaats daarvan past hij echter een hypocriete strengheid toe, die soms zelfs meer correctheid in actie vereist van de onderdrukte kleine dan van eerlijke zakenmensen. Als een behoeftige persoon zich bijvoorbeeld vergist over de mogelijkheid om de lening die hij heeft ontvangen, terug te betalen, is de kans tien keer groter dat hij wordt aangeklaagd en veroordeeld voor fraude dan een zakenman die zichzelf achteloos accepteerde bij zijn transacties of 'per ongeluk' de grens overschreed tussen wat is toegestaan en wat misdadig is in zijn bedrijf 'Heeft iets overschreden.
Een hervorming van het wetboek van strafrecht zal niet veel van deze dingen veranderen. Het kapitalistische systeem heeft het recht en de rechters die daarvoor geschikt zijn.
1930, 25 · hm