De horror kamer

- Yg. 1926, nr. 31 -

Heb je het kalf met de twee koppen al gezien? Of de neger op de kermis die levende ratten eet? Of de stekelige dame die op het kasteel van Neurenberg verschijnt en wiens maagdelijkheid onverwoestbaar is vanwege ijzer? Het maakte je niet bang? Bezoek dan het Landesgewerbemuseum in Stuttgart, afdeling smaken. Je leert het enge!

De heer regisseur Pazaurek zal u onder glas, goed gemotballd, de geest van de dodelijke middenklasse van de afgelopen 50-jaren tonen. Je kunt daar zien, waarmee je in de keizerlijke, de vreselijke tijd je onbeperkte drang naar cultuur van geest en thuis hebt vervuld, van de gepatenteerde stoel "moraliteit" tot de Zeppelin-kop als een kraan. Er zijn alle zoete dingen, liefdeloos en systematisch geordend. "Reiscadeautjes": vliegensponzen, porseleinen varkens en koeien met stadspanorama's geschilderd op de buik, bierpullen etc. "Groeten uit N."

Het was een tijd van hemelvaart, na de zeventig. De jonge meisjes bezochten het internaat, gehaakte bankhoezen en kleedjes in grote hoeveelheden, gebrandmerkt de trompettist von Säckingen, borduurden betekenisvolle uitspraken op canvas ("Waar geloof, daar liefde, waar liefde, daar vrede!") Die werden ingelijst boven het huwelijksbed. of, als het zei "Gelukkig ontwaken zonder zorgen - goedemorgen!", boven de ijdelheid. De twee Raphael-engelen waren stevig in de kunst en werden geschilderd op tabaksblikken, borden, messen, vorken, scharen en lichten. Waar ruimte was.

Het was ook vroom: een afbeelding van het Heilig Hart van Jezus op het koffiekopje maakte de ochtendbouillon weer zo lekker. De snelgroeiende industrie ondersteunde het christendom waar het maar kon, door massaproductie van beschermengelen, Lourdes Madonnas, porseleinen heilige waterstokken, gips en papier-maché. Goedkoop en vrij volgens de religieuze trein van die tijd.

De dagelijkse gebruiksvoorwerpen werden van hun nuchtere bruikbaarheid bevrijd door ze deels "grapjes", deels "artistieke" vormen te geven. Er zijn revolvers als presse-papiers, rijzwepen als thermometers, de verplichte teckelhond van de Flying Leaves, die eenvoudig voor alles is getraind: het afsnijden van sigaartips, het versieren van de kanten blouse van tante Paula en het versturen van ansichtkaartgroeten. Uit schedels dronk men Schmollis of trok mosterd op de worst, W.-C.-Anlagen moest als asbak dienen. De Don Juan, die de 'savoir vivre' had, was op dat moment geen onbekende voor de gesublimeerde erotiek: ze gebruikten delicate korsetten voor sigaren voor vrouwen en, als een boot-puller, een dame met wulpse benen die zich uit hout verspreiden. Zeer populair was een replica van de Brusselse "Manneken-pis" als likeurfles. Prosit!

Toen kwam de "grote tijd". Patridiotisme haalde diep adem. Op bierviltjes, kruiken, zakdoeken, peperkoek, omringd door eikenbladeren, werden de gezichten van onze vaderen en massamoordenaars verheerlijkt. Zeppelins, onderzeeërs, de "dikke Berta" werden versierd als sieraden op de kerstboom van Treudeutsche. En omdat de Heimatkrieger een groot deel van de tijd wilde hebben, maakten ze bloemenvazen ​​van granaten en begonnen ze met zwart-wit-rood bedsjablonen met geweven EK in de jachthaven, of bonden een zwart-wit-rode baard. De kunstmatige honing "Iron Hindenburg" had zo'n doorslaand succes dat de fabrikant van het zwart-wit-rode "beste Duitse durchlochten-reinigingspapier: Duitse eik" werd overladen met bestellingen.

Het was een glorieuze tijd. Pazaurek noemt deze categorie zijn verzameling "Hurray Kitsch".

Maar één ding ontbreekt in dit milieu: de mummie, waarvoor dit alles is gecreëerd. De man met het voorgerekte stijfsel van zetmeel, met rollen en treinlaarzen, met spekranden in zijn nek en krullend op zijn hielen, met een snor met snor, een krachtige hoera en alle jaren van de "Gartenlaube" en "Über Land und Meer", lid van een tiental clubs, vader van twee Huwbare dochters met behoorlijke bruidsschat (bladen, Wärtikoh en Regulator), idem van een corpsstudent. Maar Pazaurek kan deze culturele mummie niet in zijn collectie opnemen: het is nog steeds nodig op openbare kantoren, kantoren en aan reguliere tafels!

1926, 31 Tyll